Naar boven ↑

Annotatie

mr. A. Schaberg
30 mei 2022

Uitspraak

Toepasselijkheid Gedragsregels

Het door de mediator (hierna, evenals het College van Beroep, te noemen: “A”) ingestelde hoger beroep (B-2021-3) bracht haar niet verder. Het College van Beroep liet de uitspraak van de Tuchtcommissie overeind en veranderde ook niets aan de hoogte van de in eerste aanleg opgelegde maatregel van een berisping. Dat gold overigens ook voor het door klager ingestelde incidentele beroep. Ik besprak de uitspraak van de Tuchtcommissie eerder in deze Tuchtrecht Updates[1].

De problemen waren vooral ontstaan omdat A onduidelijkheid had laten bestaan over de rol waarin zij optrad. A had zich vanaf het moment dat zij door de echtgenoot van klaagster was benaderd om tussen hem en klaagster te bemiddelen in verband met een ruzie waarbij de politie en een jeugdbeschermingsorganisatie waren ingeschakeld, ook geprofileerd als MfN-registermediator. Daarom kwam de Tuchtcommissie terecht tot de conclusie dat de Gedragsregels van toepassing waren. Het hoger beroep van A was vooral hierop gericht. In de kern was het standpunt van A zowel in eerste instantie als in hoger beroep dat van een mediationtraject geen sprake was geweest. Dat was ook de reden waarom zij het College van Beroep verzocht haar niet langer aan te duiden als “mediator”. Dat verzoek willigde het College van Beroep dus in. (En ik volg het College van Beroep daarin ook zonder enige aarzeling).

Het College van Beroep gaat in zijn uitspraak uit van de door de Tuchtcommissie vastgestelde feiten omdat die, voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep van belang, niet waren bestreden. Het valt mij op dat het College van Beroep die vervolgens min of meer letterlijk herhaalt. Ook herhaalt het College van Beroep letterlijk de klachten zoals klaagster die in eerste instantie bij de Tuchtcommissie had geformuleerd. A volhardde in hoger beroep bij haar verweer in eerste instantie dat en waarom geen sprake was geweest van mediation. Dit verweer nam het College van Beroep in zijn uitspraak ook weer over. Ik vraag me af of dat allemaal nodig is. Eenvoudige verwijzing naar de uitspraak van de Tuchtcommissie zou wat mij betreft hebben volstaan. 

Hetgeen A in hoger beroep nog wel aanvult heeft het College van Beroep verwoord in r.o. 5.4 van zijn uitspraak. Die aanvulling schijnt echter inderdaad geen nieuw licht op de zaak. Dan gaat het College van Beroep verder en herhaalt het grotendeels de uitvoerige overwegingen van de Tuchtcommissie die leidden tot gegrondbevinding van een aantal klachten, namelijk die ten aanzien van de Gedragsregels 1 (Beroepsethiek en integriteit), 2 (Transparantie), 4 (Onafhankelijkheid), 8.2 (Werkwijze) en 9 (Tarief en kosten). Maar als inleiding daartoe overweegt het College van Beroep in r.o. 5.5 als volgt: “De Tuchtcommissie heeft het oordeel dat het handelen van A valt onder de gedragsregels en (dus) dat sprake is van een mediation in de zin van het MfN-reglement als volgt gemotiveerd: ...”. Klopt dit wel? Volgens mij is het juist andersom: er is sprake van een mediation in de zin van het MfN-Mediationreglement, en daarom zijn de Gedragsregels van toepassing. En zo lees ik de uitspraak van de Tuchtcommissie ook.[2] Maar goed, voor de uitkomst van de zaak maakt dit niet uit.

In r.o. 5.7 schaart het College van Beroep zich achter de overwegingen van de Tuchtcommissie en voegt daaraan nog het nodige toe, zonder dat dat dus tot een ander oordeel leidt. Vermeldenswaardig daarbij is nog de opmerking van het College van Beroep dat het op zich niet in strijd is met de Gedragsregels om gedurende het mediationtraject van rol te verwisselen, mits de mediator daarover maar geen onduidelijkheid bij partijen laat bestaan. Ik voeg daaraan zekerheidshalve toe: én zij daarmee akkoord gaan!

A had geen zelfstandige bezwaren aangevoerd tegen de door de Tuchtcommissie aangenomen schending van de Gedragsregels en ook niet tegen de door de Tuchtcommissie opgelegde maatregel. Het College van Beroep zag geen reden om aan A een andere maatregel op te leggen dan de maatregel van berisping die de Tuchtcommissie had opgelegd. Tot die conclusie komt het al in r.o. 5.10, voordat het op het incidenteel beroep beslist.

Klaagster had beroep ingesteld tegen de hoogte van de maatregel, als afzonderlijke klacht, zo lees ik r.o. 4.2  van de uitspraak van het College van Beroep. Separaat voerde zij aan dat haar klachten die de Tuchtcommissie ongegrond had bevonden, alsnog (cursivering AS) zouden worden beoordeeld. Waarschijnlijk bedoelde klaagster ‘opnieuw’ in plaats van ‘alsnog’, de Tuchtcommissie had die klachten namelijk wel al beoordeeld, maar dus afgewezen.

Klaagster kan op grond van artikel 8, lid 2 van het Reglement Stichting Tuchtrechtspraak Mediators niet slechts klagen tegen de hoogte van een maatregel. Wel natuurlijk tegen ongegrondbevinding van een klacht met als consequentie dat alsnog een (zwaardere) maatregel wordt opgelegd.

Tot slot: waar het College van Beroep dus heel veel herhaalt uit de uitspraak van de Tuchtcommissie, doet het de behandeling van het incidentele beroep met een enkel woord af (en verklaart die ongegrond). Waarom dat is, weet ik niet. Anders dan dat het College van Beroep wellicht moeite had met de wijze waarop A en klaagster hun beroep hadden ingeleid en hadden toegelicht. Maar dat is voor mij slechts gissen, ook ik heb niet de beschikking over het procesdossier en ben evenals u aangewezen op alleen de uitspraak van het College van Beroep.


[1] Zie M-2021-8 en mijn annotatie van die zaak in MfN-register Tuchtrecht Updates 2021, nr. 4.

[2] Zie r.o. 5.1 e.v. van de uitspraak van de Tuchtcommissie.