Naar boven ↑

Annotatie

mr. A. Schaberg
2 maart 2021

Uitspraak

Schending beroepsethiek en vergaande incompetentie bij vechtscheiding

In de tweede zaak (M-2020-9) die de Tuchtcommissie op dezelfde zittingsdag tegen dezelfde mediator behandelde, speelde vergelijkbare problematiek als in die andere zaak (M-2020-8)[1]. Ook hier verscheen de mediator (dus) niet ten tonele. Wel kreeg de mediator in deze zaak de gelegenheid om nog op stukken te reageren die klaagster na de zitting aan de Tuchtcommissie kon sturen om haar klachten nader te onderbouwen. De mediator heeft van die mogelijkheid nog gebruik gemaakt. Dus hoor en wederhoor om door een ringetje te halen. 

Het ging om een gecompliceerde echtscheiding, vooral ook vanwege het verwijt van huiselijk geweld dat in het verleden had gespeeld. In dat verband waren ook derden betrokken, onder meer een medewerker van het Centrum voor Jeugd en Gezin, een budgetcoach en twee ambulant begeleiders voor de ex-partner van klaagster. De klachten die de Tuchtcommissie gegrond verklaarde zijn in drie klachtonderdelen onder te verdelen: het handelen in strijd met Gedragsregel 8.1 omdat de mediator onvoldoende verantwoordelijkheid nam voor de voortgang van het mediationproces; daarnaast handelen in strijd met Gedragsregel 8.3 wegens het betrekken van derden bij de mediation,ook nog eens in strijd met de overeengekomen geheimhouding (overeenkomstig Gedragsregel 6, toevoeging AS), en tot slot incompetentie zoals bedoeld in Gedragsregel 7.

Ik heb in deze rubriek al eens opgetekend dat ik vind dat het niet aangaat om telefoonberichten en e-mails onbeantwoord te laten. Trouwens, dat geldt wat mij betreft ook voor de normale, al dan niet zakelijke, dagelijkse communicatie. Doen wat je zegt, en zeggen wat je doet. Dat alles heeft met integriteit te maken.[2] Hier maakte de mediator het wel heel bont. Klaagster had de mediator vele malen benaderd via e-mail, Whatsapp of per telefoon. Daarin gaf zij telkens aan te wachten op een reactie van de mediator. Ook bleek daaruit dat hij afspraken niet nakwam. Klaagster gaf bovendien bij herhaling te kennen dat zij zich zorgen maakte over de kinderen, over het niet-vlotten van de echtscheiding en over de omgangsregeling. En ook dat zij het vertrouwen in de mediator verloor. “De mediator heeft het verlies van vertrouwen echter niet daadkrachtig opgepakt, maar daarentegen veel noodkreten onbeantwoord gelaten en steevast te laat beantwoord met als reden (privé-)omstandigheden aan zijn kant”, aldus de Tuchtcommissie. Van een vakantie in Oostenrijk tot en met de organisatie van een surpriseparty voor zijn echtgenote, zo lezen we in de uitspraak van de Tuchtcommissie. “De Tuchtcommissie rekent dit de mediator aan, zeker gezien de complexiteit van de mediation en de duidelijke wanhoop die uit de vele berichten van klaagster sprak”, vervolgt de Tuchtcommissie. Ik vind dus dat het hier niet alleen gaat om handelen in strijd met Gedragsregel 8, maar ook met Gedragsregel 1: Integriteit en beroepsethiek. Bij de behandeling van dit klachtonderdeel honoreerde de Tuchtcommissie bijna als een ‘terzijde’ ook de klacht dat de mediator had voorgesteld zijn declaratie te betalen van de kinderrekening, terwijl hij wist dat het saldo daarvan natuurlijk bestemd was voor de opvoeding en verzorging van de kinderen. Hoezo ethisch onverantwoord handelen? Wat betreft dit declaratiegedrag verwees de Tuchtcommissie wel ook expliciet naar Gedragsregel 1.

Het tweede klachtonderdeel dat de Tuchtcommissie gegrond achtte, was het feit dat de mediator niet alleen in strijd met Gedragsregel 8.3 zonder toestemming van partijen allerlei derden bij de mediation betrok, maar ook dat hij er niet op toezag dat de geheimhouding gewaarborgd was. Wat dit laatste punt betreft speelt Gedragsregel 6 ook een rol. Het ging hier bijvoorbeeld om een e-mail van de mediator aan de budgetcoach van de ex-partner van klaagster over de betaling van de hierboven genoemde factuur van de mediator zonder dat die budgetcoach een geheimhoudingsverklaring had ondertekend. En over een e-mail aan personen die ter ondersteuning van de kinderen betrokken waren, waarin de mediator gevoelige informatie deelde over een gesprek met de kinderen.

Dan tot slot de competentie van de mediator. “Gezien het feit dat de mediator zich afficheert als financieel planner, hij zich daadwerkelijk heeft bezig gehouden met de opstelling van de akte van verdeling en de financiële afwikkeling, mocht van hem worden verwacht dat hij hierover ook de relevante inhoudelijke en financiële kennis zou bezitten”, aldus de Tuchtcommissie in niet mis te verstane bewoordingen. In weerwil van zijn vermeende financiële expertise was echter bepaald dat de afkoopsom van een spaarverzekering zowel zou worden gebruikt voor de afkoop van een hypotheek als voor storting van één en hetzelfde bedrag op de kinderrekening. Ook was hij blind afgegaan op door de ex-partner van klaagster verstrekte informatie in verband met het aanvragen van een teruggave van inkomstenbelasting. Die informatie bleek later onjuist, als gevolg waarvan een foutief bedrag als vaststaand element in de afwikkeling van de echtscheiding werd meegenomen.

De Tuchtcommissie kwam dus tot de conclusie dat de mediator “belangrijke kernwaarden als beroepsethiek, vertrouwelijkheid en competentie [heeft] geschonden”. De Tuchtcommissie motiveerde de door haar opgelegde maatregel verder met de overweging dat “De ernst van het gedrag van de mediator, en de nadelige effecten van zijn handelen op de situatie van klaagster, … op zich al een zware maatregel [rechtvaardigen].” Tot slot betrok zij ook in deze zaak het tuchtrechtelijk verleden van de mediator in de bepaling van de maatregel[3].

Dit alles leverde de mediator wederom een schorsing van zes maanden op, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Maar nu ook, onder verwijzing naar artikel 7 lid 4 van het Reglement Stichting Tuchtrechtspraak Mediators, met openbaarmaking daarvan door de SKM door middel van toezending van de niet-geanonimiseerde versie van de uitspraak aan de mediation-functionaris van de rechtbank Oost-Brabant en het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, alsmede aan de Raad voor Rechtsbijstand waar de mediator voor de verwijzingsvoorziening is ingeschreven. De Tuchtcommissie verklaarde de opgelegde maatregel echter niet uitvoerbaar bij voorraad. Dat zou zij op grond van artikel 7 lid 6 van het Reglement hebben kunnen doen. Nu moet een mogelijk hoger beroep bij het College van Beroep worden afgewacht. Zie daartoe artikel 7 lid 2 van het Reglement.

Mochten beide maatregelen, dus ook die in de zaak M-2020-8, onherroepelijk worden, dan wacht de mediator een onvoorwaardelijke schorsing van twee keer drie maanden, ofwel zes maanden. Mocht de mediator vervolgens binnen de proeftijd van twee jaar weer in de fout gaan, dan komen daar nog eens twee keer drie maanden, of wel zes maanden, bij. Maar misschien moet de mediator zich zelf eens achter de oren krabben en zich afvragen of hij wel geschikt is om als mediator te worden ingeschakeld.   


[1] Zie M-2020-8, MfN-register Tuchtrechtupdates annotatie maart 2021. 

[2] Zie M-2019-19, MfN-register Tuchtrecht Updates annotatie 22 september 2020 en M-2019-20, MfN-register Tuchtrecht Updates annotatie 9 november 2020. 

[3] Zie M-2018-11/TC 2019, nr. 2 en in hoger beroep B-2019-1, MfN-register Tuchtrecht Updates annotatie 20 april 2020 alsmede M-2020-8, zoals ook besproken in deze Tuchtrecht Updates.