Naar boven ↑

Annotatie

mr. A. Schaberg
22 september 2020

Uitspraak

Rolverwisseling hulpverlener en mediator

Rolverwisseling is onder omstandigheden mogelijk. Bijvoorbeeld eerst als mediator optreden, en vervolgens als bemiddelaar, bindend adviseur of arbiter. Maar met zo’n pettenverwisseling moet om allerlei reden wat mij betreft terughoudend worden omgegaan; zelf zou ik dat niet doen [1]. Maar wie eerst, bijvoorbeeld, als hulpverlener optreedt en dan als mediator, bewandelt wat mij betreft al snel een onbegaanbare weg. In een zaak (M-2020-4)[2] over een omgangsregeling is dat dan ook niet goed afgelopen voor de mediator.

Klager had in deze zaak op één na alle gedragsregels aangevoerd om zijn klachten over de mediator te onderbouwen. Daarop ging de Tuchtcommissie allemaal niet in. Zij beperkte zich tot de voor haar doorslaggevende omstandigheid dat veel klachten waren voortgekomen uit de verschillende hoedanigheden waarin de mediator was opgetreden, namelijk eerst als hulpverlenende gezinsmanager en daarna als mediator. Omdat er fundamentele, niet te overbruggen verschillen tussen de werkzaamheden van een hulpverlener en die van een mediator bestaan, leidt een rolwisseling volgens de Tuchtcommissie noodzakelijkerwijs tot misverstanden bij betrokkenen. De Tuchtcommissie voegt daar nog aan toe, welhaast als een instructie, dat “Een hulpverleningsorganisatie … dan ook […] nooit uit eigen gelederen een mediator naar voren [zou] moeten brengen.” Of dit laatste altijd opgaat, vraag ik me af. Het lijkt meer om vereenzelviging van de persoon van de mediator te gaan, dan om de organisatie waar die bij betrokken is. In het MfN-Mediationreglement en de Gedragsregels zijn voldoende waarborgen ingebouwd om de onafhankelijkheid en de neutraliteit van de (persoon van de) mediator veilig te stellen. Zeker ook in samenhang met een goed functionerende tuchtrechtspraak, voeg ik daar als kritisch volger van de Tuchtcommissie met een knipoog graag aan toe.

De Tuchtcommissie nam de mediator nog wel enigszins in bescherming omdat zij ook had erkend dat zij wat betreft het innemen van verschillende rollen onjuist had gehandeld, gezien de psychische belasting die de zaak bij haar had veroorzaakt door de druk die klager had uitgeoefend en omdat zij kenbaar had gemaakt nooit meer een dergelijke rolverwisseling op zich te nemen. Desondanks legde de Tuchtcommissie de maatregel van een berisping op. (Klager vond trouwens ook nog dat de mediator verslagen van besprekingen had moeten maken. Daarvan weten we dat mediator als verantwoordelijke voor het mediationproces zelf mag bepalen dat wel of niet te doen.)

Evenals in de zaak M-2019-21 speelde in deze zaak een ontvankelijkheidsprobleem in verband met de termijn van achttien maanden van artikel 5.3 van het Reglement Stichting Tuchtrechtspraak Mediators. Klager had die termijn namelijk overschreden. De Tuchtcommissie verwierp het beroep van de mediator op niet-ontvankelijkheid. Of wel: vanwege de bijzondere omstandigheden van deze zaak – welke dat precies zijn, laat de Tuchtcommissie helaas in het midden - oordeelde de Tuchtcommissie dat de voorzitter terecht geen gebruik had gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid klager aan de termijn van achttien maanden te houden.


[1] Zie ook mijn commentaar in Tijdschrift Conflicthantering M-2019-7/TC 2019, nr. 6 en de verwijzing daarin naar een bijdrage van Peter Ingelse in Tijdschrift Conflicthantering 2019, nr. 4, ‘De rolvaste conflictoplosser’.

[2] Zaak M-2020-3 is op het moment van schrijven van deze bijdrage nog in behandeling.